Tegen de stroom in. Hoe en waarom ik mijn kinderen kritisch wil leren denken.

Deze poster hangt bij ons op het werk. Daarvoor had ik hem nog nooit gezien, nu zie ik hem dagelijks. En hoe vaker ik ernaar kijk, hoe meer betekenis ik erin vind (lekker zweverig ja).

Als ik één ding zou moeten noemen dat ik heb geleerd van mijn universitaire opleiding (en dan vooral van mijn master), dan is het kritisch denken.

Niet alle informatie in mijn hoofd over literaire stromingen, alle boeken die ik gelezen heb, interpretaties die ik gemaakt heb, essays (en mega scriptie) die ik geschreven heb. Die staan me ook nog steeds helder voor de geest, maar wat ik me vooral herinner is dat ik kennismaakte met een andere manier van denken. Niet klakkeloos aannemen wat het boek of de docent (het heersende gezag) zegt, maar bij alles vraagtekens zetten. Vragen dúrven stellen, zelf op zoek gaan naar verschillende bronnen en uit al die informatie je eigen mening vormen en beargumenteren. Maar ook: leren dat er (meestal) niet zoiets bestaat als één waarheid. Dat alles subjectief en heel vaak ook cultureel bepaald is. Dat wij met zijn allen hebben besloten dat iets het goede/juiste/normale ‘is’, niet wil zeggen dat dat echt zo is, alleen dat er een zekere consensus over bereikt is. Ik kan hier een heel lang filosofisch stuk van maken – daar zit denk ik niemand op te wachten. Zeker mijn kinderen van 4 en 6 niet, die zouden al na 1 zin afgehaakt zijn :’). Toch probeer ik ook hen op microniveau kritisch te leren denken. Hoe dan? Nou, zo:

Reageren op hun vragen

Op al hun vragen probeer ik serieus antwoord te geven. Met name Elia verwondert zich over veel (steeds meer) dingen in de wereld en komt soms ook met écht goede vragen. Ik laat hem zien dat ik erover nadenk en kom dan met een antwoord. Hoe moeilijker de vraag, hoe minder eenduidig het antwoord natuurlijk is. Tegelijkertijd moet het wel begrijpelijk en in kindertaal uitgelegd worden.

Ik vind dat elke vraag een antwoord verdient. Als het voor hen belangrijk genoeg is om een vraag over te stellen, dan is het belangrijk genoeg voor mij om een antwoord te formuleren. Dat hoeft ook helemaal niet een simpel ‘ja’ of ‘nee’ te zijn, ik denk dat het juist belangrijk is om als ouder te erkennen dat jij ook niet alles weet én dat er vaak niet zoiets bestaat als 1 goed antwoord, maar dat er meerdere antwoorden mogelijk zijn, afhankelijk van hoe je ernaar kijkt. Dit geldt natuurlijk niet voor vragen als “Mag ik mijn chocoladepaashaas mee naar school?” (nee), maar wel voor vragen als “Waarom is er oorlog?”. Dit zijn twee extremen qua vragen, de meeste vragen van mijn kleuter zitten hier tussenin.

Eigen mening geven, maar ook die van anderen

Een tijdje geleden had ik het met Elia over trouwen met iemand van hetzelfde geslacht. Ik heb toen uitgelegd dat dat niet in alle landen of culturen mag en dat niet iedereen dit een goed idee vindt. Hij vroeg toen naar mijn mening. Ik heb eerlijk gezegd dat ik vind dat iedereen zou moeten mogen trouwen met wie hij zelf wil, maar dat ik dat ook vind omdat ik in Nederland geboren ben en omdat de mensen om mij heen dat (meestal) ook vinden. In andere landen is iets anders weer ‘normaal’. Dat leek hij wel goed te begrijpen. Hij vond zelf overigens ook dat het mogelijk moest zijn om als jongen met een andere jongen te trouwen, want hij vindt meisjes stom en wil het liefst met zijn beste vriend O. trouwen… Die overigens Turks is, dus we weten niet zeker of dat van de ouders van O. zou mogen ;-).

Woorden als ‘raar’ vermijden

Dat vinden wij niet raar, dat vinden wij alleen maar heel bijzonder.

Aan deze zin (uit de Luizenmoeder) moet ik vaak denken wanneer ik mijn kleuter iets uitleg. Om even bij het voorbeeld hierboven te blijven: ik zou nooit tegen hem zeggen dat mensen in andere landen ‘raar’ zijn omdat zij het homohuwelijk niet accepteren. In mijn werk als juf op het speciaal onderwijs loop ik vaak tegen formuleringen aan. Soms zeggen mensen bijvoorbeeld dat ik lesgeef aan kinderen met wie er iets ‘mis’ is of die iets ‘mankeren’. Ik vind dat kwalijk: woordkeuze kan iemand een vervelend gevoel geven. Ik zeg dan dat de kinderen die ik lesgeef anders zijn dan het gemiddelde kind. Anders, maar niet minder of raar. Het woord ‘anders’ is vrij neutraal en heeft geen negatieve connotaties. Dat gebruik ik dus graag in plaats van ‘gek’ of ‘raar’. Wat wij raar vinden, is voor een ander immers heel gewoon en andersom.

Vragen stellen

Minstens net zo belangrijk als het serieus beantwoorden van vragen, is het stellen ervan. Ik vraag Elia vaak wat hij ergens van vindt en waarom dan. Een beetje het eeuwige “Waarom dan?” van kinderen, maar dan omgekeerd. Soms heeft hij een mening ergens over zonder dat hij eigenlijk precies weet wat het is. Hij heeft die mening dan overgenomen van zijn vrienden. Zo gaat het natuurlijk heel vaak – ook bij volwassenen, ook bij mij. Maar door door te vragen, lukt het soms om vooroordelen te ontkrachten. En soms ook niet trouwens. Zo is Elia er op dit moment heilig van overtuigd dat jurken en nagellak voor meisjes/vrouwen zijn, en vindt hij het dus, jawel, ‘raar’, als een man dat draagt.

Ik denk dat het een illusie is dat ik dat specifieke denkbeeld van hem nu 180 graden kan omdraaien. Maar ik denk wél dat alles wat ik hierboven genoemd heb bijdraagt aan het vormen van een eigen (beargumenteerde) mening en aan het meer openstaan voor meningen van anderen. Door hier bewust mee bezig te zijn, betrap ik mezelf soms ook op een vooroordeel (want die heb ik, net als iedereen) en probeer ik daar meer los van te komen. Kritisch denken voor kleuters én ouders dus.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *