
Gelijke kansen door verschil te maken. Waarom het (soms) goed is verschillen tussen kinderen te erkennen.
Hokjesdenken is over het algemeen niet goed. Je moet verder kijken dan het hokje, naar de persoon, en het gevaar schuilt hem erin dat mensen dat niet meer doen wanneer de diagnose die diegene in zo’n hokje plaatst eenmaal gesteld is. Ik was sowieso niet zo’n groot voorstander van hokjes, van diagnoses, van bewust (!) verschil maken tussen mensen die in de kern allemaal hetzelfde zijn. Dat nu procentueel heel veel meer kinderen AD(H)D, autisme of dyslexie hebben dan tien jaar geleden, leek mij dan ook niet per se een goede zaak. Zijn we als maatschappij niet te ver doorgeslagen in het diagnosticeren?
Soms gebeuren er dingen waardoor je mening over een bepaald onderwerp verandert.
Dat was bij mij het wisselen van baan. Ik werk nu als docent Nederlands in het speciaal onderwijs, op een zogenaamde ‘cluster 2 school’. Dat is, kort samengevat, dit:
‘Onder cluster 2 van het speciaal onderwijs vallen de scholen voor dove en slechthorende kinderen en kinderen met een communicatieve beperking, een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Dit kunnen ernstige spraak- of taalmoeilijkheden zijn of een vorm van autisme waarbij de communicatie het belangrijkste probleem is en niet het gedrag.’
De slogan van de middelbare school waar ik nu werk is Gelijke kansen door verschil te maken. Dat vind ik eigenlijk juist heel mooi en ook goed. De kinderen die ik lesgeef, drie verschillende klassen 4 vmbo, hadden het in het reguliere onderwijs zeker niet gered. Omdat het tempo te hoog zou liggen voor ze, er niet genoeg herhaling zou zijn, er niet de juiste gehoorapparatuur in de klassen zou zijn. Geen (extra) ondersteuning van logopedisten, geen docenten die (ook) gebarentaal kunnen etc. Deze kinderen zijn in geen enkel opzicht minder slim dan leeftijdsgenoten, maar ze hebben wél wat meer persoonlijke begeleiding nodig en meer behoefte aan bijvoorbeeld overzicht en dus herhaling. Verschil in aanbod en werkwijze zorgt er dus voor dat zij dezelfde kansen krijgen in de maatschappij en in hun toekomst als ‘normale’ leerlingen op het regulier onderwijs.
Voorheen gaf ik les op een ISK (internationale schakelklas), wat natuurlijk ook al een speciaal soort onderwijs was, maar binnen zo’n – vaak toch nog vrij grote – klas deed iedereen dan wel hetzelfde.
Ben ik nu dan helemaal omgeslagen en een groot voorstander van diagnosticeren? Dat ook weer niet. Een drukke kleuter moet wat mij betreft precies dat blijven wat hij is – een drukke kleuter die niet gemaakt is om hele dagen op een stoel te zitten of te lezen, maar die voldoende kansen moet krijgen om lekker (buiten) uit te razen, te stoeien of te schreeuwen. Pas wanneer het gedrag écht problematisch wordt (en dat kan dan zowel voor de ouders als de leerkracht als de leerling zelf zijn), zou ik pleiten voor verder onderzoek. En als daar dan uit komt dat het kind ADHD heeft, dan is er misschien ook wel een wenselijkere optie dan meteen kalmerende pilletjes voorschrijven.
Natuurlijk generaliseer ik: niet elke drukke kleuter is aan de kalmeringspillen, en niet elk dyslectisch kind hoeft naar het speciaal onderwijs. Maar sommige kinderen zijn er wél echt bij gebaat, en komen veel beter tot hun recht in een ander soort onderwijs. Omdat ze anders zijn. Niet beter, niet slechter, maar anders. En gelukkig leven we in een land waarin er ook voor die kinderen mogelijkheden zijn.