“Kijk, dat is een auto.” Hoe objectlabelen helpt bij taalverwerving.

“Kijk, een auto!”
“Ja, dat is een bloem.”
“Een haan. Een haan en een kip.”

Alle ouders van kinderen die (net) leren praten, hoor je zulke zinnen zeggen waarin ze benoemen wat ze zien. Dit gaat automatisch – ook ik heb in het verleden (2x) dit soort zinnen – heel veel daarvan – gezegd tegen iemand die geen woord terugzei. En daar is niets mis mee. Kinderen leren immers praten door jou (en andere mensen in hun omgeving) dat te horen doen. En aangezien een klein kind een geringe woordenschat heeft, ligt het voor de hand om met dergelijke eenvoudige zinnetjes over concrete voorwerpen te beginnen.

Goed bezig dus, ga vooral door met het zogenaamde ‘objectlabelen’, ook al is je kind pas een baby. Er zijn echter wel wat dingen waar je op kunt letten wanneer je het doet (sommige hiervan wist ik ook niet, maar ik leerde dit uit een hoofdstuk over taalverwerving in dit boek):

  • Laat je kind het initiatief nemen. Ga niet dingen voor hem benoemen, maar kijk waar zijn interesse ligt. Dit kan al heel simpel door zijn blik te volgen, of – op latere leeftijd – zijn wijzende vinger. Doe je dat niet, dan bestaat het ‘gevaar’ dat je iets aanwijst maar je kind ondertussen naar iets anders kijkt en daardoor foutieve informatie opslaat.
  • Ga niet invullen wat je denkt dat je kind bedoelt wanneer je het niet zeker weet. Zegt je kind bijvoorbeeld “fuh”, en maak jij daar zelf “fles” van, dan kan dit alleen maar voor meer verwarring (in plaats van meer taalverwerving) zorgen – zie ook het punt hiervoor.
  • Geef aanvullende informatie. Dus niet alleen “ja, dat is een bloem”, maar “ja, dat is een bloem. Een gele bloem. Hij staat in de tuin. Ik vind hem mooi.” Zo leert een kind niet alleen het woordje ‘bloem’, maar ook dat je naar de bloem kunt verwijzen met ‘hij’ of ‘hem’.
  • Maak gebruik van zogenaamde motionese. Motionese betekent eigenlijk overdrijven. En bewegen (vandaar het woord ‘motion’). Als je bijvoorbeeld een lepel vast hebt, kun je de lepel wat bewegen terwijl je langzaam en op een iets hogere toonsoort langzaam ‘le-pel’ articuleert, terwijl je dichtbij je kind bent zodat hij niet alleen het voorwerp, maar ook jouw mond kan zien.

De manier van praten die ouders gebruiken tegen(over) hun kinderen, waarbij ze dus duidelijk articuleren, een vrolijke stem opzetten en langzamer praten, wordt ook wel parentese genoemd. En die heeft een functie, waarover ik eerder ook al schreef.

Werken deze tips echt? Geen idee, voor mij kwamen ze – deels – te laat, aangezien Noël het eerste stadium van taalverwerving al gepasseerd is ;). Wel denk ik zelf dat een zeker taalgevoel/aanleg voor taal aangeboren is. Ik doe met mijn 2 zoons exact hetzelfde namelijk, en toch maakte Elia op de leeftijd die Noël nu heeft (2 jaar en een maand) zinnen van zes woorden, terwijl Noëls record op vier staat en hij nog steevast elke ‘k’ als een ’t’ of ‘d’ uitspreekt (“Mama, kijk!” wordt dan dus “Mama, tijd!”).

Tijd om met een lepel voor zijn neus te gaan zwaaien?

*Foto door Ayla Maagdenberg

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *