
Hoe mijn werk mij een betere moeder maakt
Mijn werk maakt mij een betere moeder. Daar ben ik van overtuigd. En dan bedoel ik dus niet het feit dat ik werk (dat ook), maar het type werk dat ik doe. Ik ben namelijk juf (of lerares, of docente, hoe je het noemen wilt). Al sinds ik op mijn 22e de Nt2-lerarenopleiding afrondde, sta ik met veel plezier voor de klas. Dat is nu dus al bijna acht jaar (!).
Je hoort wel eens dat mensen hun roeping vinden. Lesgeven is mijn roeping. Ik ben me ervan bewust dat dat wellicht overdreven klinkt, maar zo ervaar ik het echt. “Ik ken weinig mensen die met zoveel trots over hun baan vertellen als jij,” zei een vriendin eens tegen me.
Nu ben ik ook geen ‘gewone’ juf. Ik geef Nederlands als tweede taal, dus Nederlandse les aan kinderen die een andere moedertaal hebben. Ik doe dat op een zogenaamde ISK, Internationale Schakelklas. Dit is een klas voor kinderen tussen de 12 en 18 jaar die niet naar regulier onderwijs kunnen omdat hun taalniveau daarvoor (nog) niet toereikend is. In de praktijk zijn dat veelal vluchtelingenkinderen. De afgelopen jaren was 80% van mijn leerlingen Syrisch. De overige 20% was Turks, Marokkaans, Zuid-Amerikaans en Afrikaans. Een enkeling kwam uit een Westers land.
Deze kinderen komen vaak letterlijk vanaf het bootje waarmee ze gevlucht zijn in mijn klaslokaal. De kloof lijkt haast onoverbrugbaar: ze spreken geen woord Nederland, zijn vaak in meerdere opzichten getraumatiseerd, wat niet zelden leidt tot gedrags- en leerproblemen. Nu klinkt het alsof ik elke dag 25 roekeloze projectielen voor me heb, zo is het ook weer niet. De wíl om te leren is er namelijk in de meeste gevallen wel, zelfs meer dan bij autochtone leerlingen (omdat de noodzaak hoger is), maar de omstandigheden zijn niet goed (genoeg). Deze kinderen zijn vaak alleen, en worden zo op jonge leeftijd al gedwongen om over dingen na te denken en zaken te regelen die normaal gesproken een volwassene voor ze zou doen. Bovendien hebben ze vaak ook weinig idee van wat wenselijk gedrag is, en van hoe je je dient te gedragen in een klas of hoe je met klasgenoten en met docenten om dient te gaan. Ik bedoel dit helemaal niet alleen in negatieve zin: sommige leerlingen komen uit een cultuur waarin het normaal wordt gevonden dat de leraar je slaat, en zij durven daarom nooit uit zichzelf iets te zeggen.
Ik zou nog veel meer over mijn werk willen vertellen, maar daar gaat het nu niet om. Het is voor nu genoeg om te zeggen dat ik geloof dat ik een van de uitdagendste, maar ook leukste en dankbaarste beroepen uitoefen die er bestaan. Én dat mijn werk mij een betere moeder maakt, en wel hierom:
- Ik geef heel veel taalinput.
Input is enorm belangrijk voor leerlingen, maar ook voor kleine kinderen, om een taal te leren. Nog voordat ze zelf iets kunnen zeggen, kunnen ze al veel begrijpen. Ik ervaar dit elke dag met eigen ogen, en heb het daarom ook elke dag vanzelfsprekend en natuurlijk gevonden om heel veel tegen mijn kinderen te praten, vanaf de dag dat ze geboren zijn. Natuurlijk heeft een baby geen flauw idee wat ‘We gaan nu een broek aandoen’ betekent, maar dat wil niet zeggen dat niks zeggen dan even goed is. Elia kan heel goed praten. Hij is nu 2,5 en maakt met gemak zinnen van twaalf woorden waarin hij ook op een correcte manier de voltooid verleden tijd gebruikt. Dat kan toeval zijn, sommige kinderen zijn nu eenmaal taalvaardiger dan andere, maar ik ben ervan overtuigd dat de vele input hierbij geholpen heeft. - Ik ben consequent.
Nog zo iets dat heel belangrijk is voor leerlingen, en zeker voor diegenen met gedrags- en leerproblemen. Een consequente leraar is een voorspelbare leraar, en voorspelbaarheid is juist wat deze kinderen nodig hebben in een wereld waarin ze van alles overkomt. Net als leerlingen zijn ook jonge kinderen heel erg gebaat bij voorspelbaar, consequent gedrag. - Ik kan goed plannen.
Wie niet goed kan plannen, kan ook geen goede docent zijn, dat is mijn overtuiging. Dagelijks moet ik zoveel dingen bijhouden en organiseren, omdat juist voor mijn leerlingen structuur ook van essentieel belang is. Daarom kan ik inmiddels heel goed plannen en multitasken. En als er iets is dat je moet doen met twee kinderen, dan is het wel multitasken… - Ik stel realistische doelen.
Dit heeft even geduurd, maar inmiddels durf ik te zeggen dat ik het niveau van mijn leerlingen goed kan inschatten (niet na 1 dag, wel na pak ‘m beet een week). Ik stel mijn doelen hier dan op aan, zodat leerlingen opdrachten op niveau krijgen (niet te moeilijk, niet te makkelijk) en ze niet gefrustreerd en gedemotiveerd raken wanneer iets te moeilijk blijkt. Bij mijn kinderen doe ik hetzelfde. Ik wil dus niet zeggen dat ik lage verwachtingen van ze heb, want dat is volgens mij juist niet goed (hoge verwachtingen leiden tot betere prestaties), maar ik verwacht geen dingen van ze die ze nog niet zouden moeten kunnen. - Ik blijf rustig (ik ben stressbestendig).
Op dit punt krijg ik vaak veel lovende feedback van collega’s en teamleiders. In rapporten schrijven zij dingen als: ‘Carmen blijft opvallend kalm, ook bij ordeverstoringen.’ Nu voel ik me vanbinnen heus niet altijd 100% Zen. Soms, als een leerling bijvoorbeeld agressief dreigt te worden (want ja, ook zulk soort gedragsstoornissen zitten ertussen), ben ik vanbinnen heus wel lichtelijk in paniek. Ik heb mezelf in zulke gevallen enkele trucjes aangeleerd om uiterlijk heel rustig te blijven (zoals uitzoomen, rustig ademhalen, bewust langzaam – blijven – spreken). Mijn ervaring is dat doen alsof je rustig bent vaak leidt tot daadwerkelijk rustig worden. Exact ditzelfde pas ik toe wanneer Elia bijvoorbeeld een driftbui heeft of wanneer ze allebei tegelijk aan het huilen zijn. Overigens kunnen 25 pubers (van welke nationaliteit dan ook) in 1 ruimte sowieso vrij druk zijn, maar toch kwam ik op mijn werk tot rust in de maanden dat Noël zo veel huilde. Kun je nagaan. - Ik maak bewust gebruik van een escalatieladder.
Een wat? Een escalatieladder is een term die aangeeft dat er een oplopende lijn zit in het omgaan met ongewenst gedrag. Stel dat een leerling bijvoorbeeld door je klassikale uitleg heen praat. Stap 1 is dan oogcontact met hem maken. Stap 2 is daarbij een vinger op je lippen leggen. Stap 3 is een ‘ssssst’-geluid erbij maken. Stap 4 is zijn naam hardop noemen. Stap 5 is naam + gewenst gedrag benoemen. Enzovoorts. Uiteindelijk kom je bij de hoogste trede en dat is dan bijvoorbeeld schorsen (die trede bereik je natuurlijk niet wanneer iemand slechts door je uitleg heen praat). Waar het om gaat, is dat het, bij consequent gebruik van deze ladder, voor de leerling glashelder is waar de grenzen liggen. Bovendien is het een eerlijk systeem, een leerling kan zo nooit plotseling eruit gestuurd worden zonder bijvoorbeeld eerst een waarschuwing gehad te hebben (er zijn situaties te bedenken waarin dit wel noodzakelijk is, maar die komen zelden voor). Bij Elia gebruik ik eveneens de escalatieladder, en dat werkt voor mij goed. Ik hoef me dan bijvoorbeeld nooit schuldig te voelen over dat ik ineens tegen hem ben uitgevallen terwijl hij eigenlijk niet echt iets ergs deed (Noël is nog te klein voor de escalatieladder ;-)).
Al met al maakt mijn werk mij denk ik vooral tot een betere moeder omdat ik nadenk over wat ik doe, omdat ik me bewust ben van mijn eigen gedrag en het effect daarop op mijn kind(eren). En bewustwording is de eerste stap naar verbetering, dat zeg ik ook altijd tegen mijn leerlingen :-).